Cedrus libani Glauca
Ceder (Cedrus) is een geslacht van coniferen dat behoort bij de dennenfamilie, Ceder is verwant aan dennen en sparren (Pinaceae), en heeft net als deze kegelvormige vruchten. Ceders komen van nature voor in de westelijke Himalaya (1500-3200 m) en het Middellandse zeegebied (1000-2200 m) Turkije, Marokko en Atlas gebergte. Ceders zijn bekend vanwege het geurende en mooie duurzame hout (hoeft niet bewerkt te worden).
Een ceder kan tot 40-50 m hoog (soms 60 m) worden. De wat oudere bomen hebben een bast die bestaat uit dikke ribbels of vierkante richels, later in kleine plaatjes loslatend waardoor de roodbruine bast vrij komt en wijduitstaande rechte takken. De scheuten zijn tweevormig. Lange scheuten vormen de takken en korte scheuten dragen de bladeren. Ze zijn groenblijvend. De bladeren zijn naaldachtig en 0,8-6 cm lang. Ze staan afzonderlijk geplaatst in een open spiraal aan lange twijgen of in dicht opeen gepakte spiralen aan korte twijgen.
De kleuren van de variëteiten varieert van helder grasgroen tot donkergroen en van zeegroen tot blauwgrijs, afhankelijk van de dikte van de wittige waslaag die de bladeren beschermt tegen uitdrogen. De kegels zijn tonvormig, 6-12 cm lang, en bevatten gevleugelde zaden
De zaden zijn 1-1,5 cm lang en hebben een vleugel van 2-3 cm lang. In de herfst verschijnen de opstaande kegels.
Ze hebben twee of drie harszakjes, die een onaangenaam smakende hars bevatten, waarschijnlijk om te voorkomen dat ze worden opgegeten door eekhoorns. De bestuiving vindt plaats in september en oktober. Het rijpen van de kegel duurt een jaar. De zaden zijn een jaar later rijp.
Onderverdeling:
Cedrus deodara.
Deze soort is afkomstig uit de westelijke Himalaya. De bladeren/naalden variëren van helder groen tot blauwgroen en zijn 2,5-5 cm lang. De kegels hebben enigszins geribbelde schubben. De Ceder deodara Pendula is een treurvorm.
Libanonceder(Cedrus var. libani). Deze soort is afkomstig uit de bergen rond de Middellandse Zee en uit Turkije, Libanon tot aan Marokko. De bladeren/naalden zijn donkergroen en 0,8-2,5 cm lang. De kegels hebben gladde schubben.
Een boom die in alle delen op C. libani atlantica lijkt is de Cedrus libani Glauca maar deze onderscheidt zich door de intens blauwgrijze kleur van de bladeren/naalden, met deze soort gaan we werken.
Snel groeiende, lang levende, groenblijvende conifeer, blauwgrijze naalden, breed horizontaal uitgespreide takken.
De stam is eerst nog grijs en glad maar wordt bij oude bomen ruwer. Later in kleine plaatjes loslatend waardoor de roodbruine bast zichtbaar wordt.
De vertakking is vrij los maar meer gesloten dan bij C. libani subsp. Atlantica. Alle zijtakken zijn iets schuin omhoog groeiend. De twijgen zijn eerst nog grijsgroen tot grijsbruin maar worden in het tweede jaar grijs. De naalden zitten in bundels van 20 – 40 bijeen en zijn 2 – 2,5 cm lang. Vooral aan jonge scheuten zijn de naalden opvallend grijsblauw. In de herfst verschijnen de opstaande kegels. Jonge kegels zijn groen maar kleuren later paarsbruin tot bruin. Deze ceder verlangt veel zon en kan goed tegen luchtvervuiling. Cedrus libani ‘Glauca’ groeit uit tot een forse boom die als solitair in grote parken, tuinen en kerkhoven wordt aangeplant.
Van nature groeiend op droge, kalkrijke berghellingen in het Atlasgebergte in noordwest Afrika.
In de Oudheid werd Libanon hierdoor een twistappel tussen de verschillende rijken die door de houtschaarste in de regio zelf geen goed hout bezaten, zoals Egypte, de Hethieten, Mitanni, de Perzen, Assyriërs, de Babyloniërs. De hoogte van een volwassen Libanon ceder is tot ongeveer 40 m. De soort staat op de Rode lijst van de IUCN geklasseerd als ‘kwetsbaar’.
Jonge kegels zijn groen maar kleuren later paarsbruin tot bruin.
Deze ceder verlangt veel zon en kan goed tegen luchtvervuiling.Het hout is erg duurzaam en hoeft niet bewerkt te worden voor gebruik, verkleurd naar een mooie grijze tint.
Hoogte: | Tot 40 m |
Kroon: |
Breed piramidaal |
Schors en takken: | Donker zwartgrijze schors, geschubd, twijgen donzig behaard |
Blad: | Naalden, zilverblauw, 2 – 2,5 cm |
Bloemen: | Onopvallend |
Vruchten: | Tonvormige kegels, 5 – 7 cm lang, van groen naar bruin kleurend |
Toepassing: | Ideaal voor Bonsai |
Herkennen van soorten.
Stijlen
Hoewel Ceders van nature een recht opgaande groeiwijze hebben, waarbij de Himalaya Ceder deodara afhangende secundaire en tertiaire takken vertoont, in tegenstelling tot de Atlas en Libanon ceder, die op oudere leeftijd horizontale schermen of meer afhangende gesteltakken vormen, zijn diverse stijlen geschikt voor Cedersoorten vanwege hun tak en naaldstructuur; Chokkan, Bunjingi, Shakan, Soju/2 stam, Yose-ue/bos, zijn de meest geschikte stijlvormen. Uiteraard zijn deze soorten zeer geschikt voor het creëren van dood hout bij de dikkere bomen en Jins om meer ouderdom te suggereren.
Diverse soorten kunnen uit zaad worden vermeerderd, maar de meeste in de handel verkrijgbare soorten en varianten zijn geënte exemplaren, zoals ook de Glauca. Deze kunnen heel goed voor ons doel worden gebruikt, mits we die exemplaren uitzoeken die een goed vergroeide ent hebben en waarbij zich geen uitgesproken knobbel heeft gevormd, waardoor een goed taps toelopende stambasis wordt verhinderd.
Probeer bij het uitzoeken van een boom erop te letten dat de wortels zich zo veel mogelijk rondom de stam bevinden en dus een mooie wortelbasis/voet heeft.
Verpotten en wortelsnoei
Ceders kunnen het best worden verpot in het voorjaar omstreeks april, hoewel de kwekers bijna altijd hun bomen verhandelen in het najaar.
Ceders kunnen redelijk wortelsnoei verdragen maar niet te veel wortels in een keer snoeien. Klop de wortelkluit goed uit er verwijder zorgvuldig alle jute restanten. Ontrafel de wortels zo goed mogelijk en snoei deze in, maar spaar daarbij zoveel mogelijk haarwortels. Probeer door bedraden de dikkere wortels mooi rond de stam te verdelen. Jonge bomen worden om de 3 jaar verpot, terwijl oudere eenmaal in de 4 of 5 jaar worden verpot
Grondmengsel
Ceders groeien in de natuur redelijk goed op een betrekkelijk schrale kalkrijke grond, in pot of schaal groeien ze veel beter op een goed grondmengsel.
Een ding hebben alle Ceders soorten gemeen ze houden beslist niet van slecht drainerende grond.
Strooi op de bodem van de schaal een laagje split van 1 cm voor een goede afwatering. Gebruik verder akadama gemengd met wat kiryu of split zodat je een goed luchtig mengsel heb. Voeg wat kalk toe.
Let wel op bij dit grondmengsel dat de grond niet uitdroogt in de zomer; als de boom de hele dag in de volle zon staat dan laat hij makkelijk al zijn naalden vallen.
Watergift
Ceders hebben een hekel aan teveel vocht (natte voeten); matig vochtig houden. Pas er echter wel voor op, dat het grondmengsel niet volledig uitdroogt, vooral bij harde droge oostenwind.
Bemesting
Gebruik een organische meststof, bijvoorbeeld in het vroege voorjaar de vloeibare mest van DCM uit de groene flacon en na half mei de ons welbekende DCM MIX 4.
Vanaf half september begin oktober de stikstofarme VIVIKALI.
Standplaats
Ceders houden van de zon. Een standplaats op het zuiden is aan te bevelen, maar let op uitdroging!
Vorming
Alle Cedersoorten laten zich makkelijk vormen. Een groot voordeel is dat alle naaldenbundels (kortloten) dicht opeen staan en uit kunnen groeien tot een tak waardoor vormsnoei vrij gemakkelijk kan worden gerealiseerd.
Een groot voordeel is dat de naalden kort zijn en ook kort blijven bij veel bemesten. Dit in tegenstelling bij veel andere soorten waar de naalden bij veel mest juist langer worden, zeker bij Pinus.
Nog een voordeel van de Ceder is dat hij zich vrij gemakkelijk laat vormen, het hout is zeer elastisch. Dit laatste heeft echter als nadeel, dat het vrij lang duurt voordat de vorm van het bedrade hout is gefixeerd. Vaak blijkt na het ontdraden dat de oorspronkelijk vorm langzaam maar zeker weer terugkeert. Vaak moet je het draad een jaar lang op alle takken en de stam laten zitten (let op ingroeien) en vaak moet er nog een tweede keer bedraad worden voor dat de tak is gefixeerd.
Om eventuele beschadiging van de bast te voorkomen is het raadzaam om dikke takken en/of de stam te omwikkelen met raffia. Maak voordat je de takken omwikkelt met raffia een selectie van de kortloten, dit vergemakkelijkt het omwikkelen van zowel het raffia als het draad, je hebt toch niet al deze loten nodig. Vooral omdat de bast vrij lang een jeugdig uiterlijk behoudt zullen eventuele draadafdrukken lang zichtbaar blijven. Bedraden van stam en takken kan zowel in het najaar als na het afrijpen van de jonge loten gebeuren. Voorkom dat naalden onder de draad komen te zitten. Vooral bij Cedrus deodara kan dit moeilijk zijn.
Snoeien en nijpen
Zowel in het voorjaar, omstreeks maart, als in het najaar kan snoei van hoofdtakken met succes worden uitgevoerd. Grotere wonden afsmeren met “Cut paste” (groene deksel) is sterk aan te raden.
Controleer af en toe of de “Cut paste” nog goed aansluit op het nog niet geheel dichtgegroeide deel van de wond. Zo niet, druk deze dan even aan om onnodig uitdrogen van de wond tegen te gaan en het indringen van ongewenste elementen te voorkomen. Nijpen van jonge loten is zeer eenvoudig. U laat de jonge loten ontwikkelen tot ongeveer 5 a 6 cm (dit geeft diktegroei) en nijp ze dan terug tot 2 bundels tot voor een bundel die in de juiste richting groeit.
Onderhoudsnoei, snoei van takjes, kan zowel voor als na het uitlopen van de jonge loten gebeuren. Vooral bij Cedrus deodara en in mindere mate bij de overige Cedersoorten treedt spontane groei van nieuwe loten aan stam en takken op.
Ziekten, insecten
Let op bij warm broeierig weer voor schimmel. Oude naalden kunnen nog wel eens last hebben van grauwe schimmel waardoor hij zijn naalden laat vallen.
Luis wil ook nog al eens in de boom verschijnen en dan vooral de zwarte bonenluis.
Enkele malen per jaar (3 a 4 x) preventief spuiten met een goede fungicide en een insecticidewerend middel is aan te bevelen.
Winterberging
Het is aan te raden om ceders en dan in het bijzonder de Himalayaceder, evenals bedrade cedersoorten ‘s winters kouder dan -5 in een berging onder te brengen. Deze ceders zijn namelijk nogal gevoelig voor vorst als ze in een schaal staan. Houdt de potkluit licht vochtig. In zijn natuurlijke omgeving/vollegrond kan hij makkelijk – 15 tot -20 verdragen.
Grondsoort: | Alle, het best goed doorlatend |
Windbestendigheid: | Goed |
Herkomst: | Atlasgebergte (noordoosten van Algerije en noord Marokko) |
Winterhardheidszone: | https://www.mo-yogi.nl/klimaat.htm |
Synoniem: | Ceder libani Glauca |
Kijk voor meer informatie over de Libanon Ceder op de volgende link:Libanon Ceder
Leen